-
1 elkaar
1 each other, one another♦voorbeelden:elkaar helpen • help each otherzij lijken op elkaar • they look like/resemble one anothertwee touwen aan elkaar binden • tie two ropes togetherzij maakte het achter elkaar af • she finished it in one gohij heeft een uur achter elkaar gepraat • he went on talking for a whole hourachter elkaar staan • stand one behind the otherweken/uren achter elkaar • for weeks/hours on endvier keer achter elkaar • four times in a rowdrie boeken achter elkaar uitlezen • read three books one after the otherbij elkaar komen • meet, come togetherhij heeft ze niet allemaal bij elkaar • he's got a screw loosealles bij elkaar (genomen) • on the whole, all in allzij hebben 50 gulden bij elkaar kunnen leggen • they were able to raise 50 guilderszoveel geld heb ik nooit bij elkaar gezien • I've never seen so much money at oncemeer dan alle anderen bij elkaar • more than all the others put togetherwij blijven bij elkaar • we stick/keep togetherde kinderen lopen door elkaar • the children are running all over the placealles ligt door elkaar • everything is mixed up/confuseddoor elkaar raken • get mixed up/confusedhet verhaal zit goed/slecht in elkaar • the story is well/badly thought outzij werden het met elkaar eens • they came to an agreementze hadden met elkaar nog geen gulden • they didn't have a guilder between themze kwamen enkele minuten na elkaar binnen • they came in within a few minutes of each other/one anothernaast elkaar zitten/liggen/lopen • sit/lie/walk side by sidegetallen onder elkaar zetten • write/place figures in columnszij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • they must sort that out amongst themselveswe zijn toch onder elkaar • after all we are by ourselveshet zijn vrienden onder elkaar • they are all friends (together)op elkaar liggen • lie one on top of the otherdingen tegen elkaar zetten/leggen/drukken • put/lay/press things togetherdie groep is uit elkaar gevallen • the group has split updie auto valt bijna (van ellende) uit elkaar • that car is falling apartze zijn uit elkaar gegroeid • they (have) drifted apart(personen of zaken) (goed) uit elkaar kunnen houden • be able to tell (people/things) apartuit elkaar gaan • 〈 gezelschap, commissie, jury〉 break up; 〈 vrienden, echtgenoten〉 split up/break up; 〈 menigte, betogers〉 disperseeen machine uit elkaar halen/nemen • strip down/dismantle a machinezij zijn familie van elkaar • they are relatedzij hebben veel van elkaar • they are very much alikehij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar • he's got things fixediets niet voor elkaar kunnen krijgen • not manage (to do) somethinghet is voor elkaar • it has been taken care ofelkaar uit de weg gaan • avoid each other -
2 elkaar
1 [zonder voorzetsel]se⇒ l'un l'autre, réciproquement♦voorbeelden:aan elkaar grenzen • être limitrophebij elkaar • ensemblebij elkaar komen • se réunirbij elkaar op bezoek komen • se rendre visitedie kleuren passen goed bij elkaar • ces couleurs vont bien ensemblealles bij elkaar • somme toutein elkaar • l'un dans l'autrehij heeft drie uur achter elkaar gepraat • il a parlé trois heures d'affiléehij heeft ze niet allemaal bij elkaar • il n'a pas toute sa têtealles ligt door elkaar • tout est en désordrevijf keer na elkaar • cinq fois de suitezij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • ils doivent régler cela entre euxonder elkaar • entre soi -
3 file
n. bestand, map, dossier, informatieverzameling (in computers); map, verzamelmap; kaartenbak; vijl; (in computers) een verzameling georganiseerde records met gegevens en programmatuur--------v. achter elkaar lopen; vijlen, bijvijlen; opslaan, in een archief bijzetten, invoegen, registreren; indienen; inzendenfile1[ fajl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vijl2 dossier ⇒ register, legger, lias3 (dossier)map ⇒ ordner, klapper♦voorbeelden:have something on file • iets geregistreerd hebben staanput a deed on file • een akte deponerenin file • allemaal achter elkaar————————file2♦voorbeelden:the soldiers filed across the river • de soldaten waadden achter elkaar door de rivierII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:file away • af/wegvijlenfile down • afvijlenfile under ‘vocal music’ • opbergen onder ‘zang’ -
4 in single file
in een rijachter elkaar (in de rij), in ganzenmars————————————————in/op één rij, allemaal achter elkaar -
5 single
adj. enkel; eenpersoons-; alleenstaand; vrijgezel; ongetrouwd; voor één persoon (kamer, etc.); van vrijgezellen; gescheiden--------n. vrijgezel, ongehuwd; enkele reisje-kaartje; eenpersoons (kamer); "single" (kleine grammofoonplaat of disk); eenzaam, alleen--------v. uitkiezen, uitpikkensingle1[ singgl]5 〈 informeel〉bankbiljet van één dollar/pondII 〈 meervoud〉————————single2♦voorbeelden:single flower • enkelvoudige bloemII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 enig♦voorbeelden:2 in single file • in/op één rij, allemaal achter elkaarnot a single man helped • niet één man hielp¶ in single file • achter elkaar (in de rij), in ganzenmars -
6 in file
in file -
7 rij
1 [opeenvolging in rechte lijn] rangée 〈v.〉; 〈 achter elkaar〉 file 〈v.〉 ⇒ 〈 van personen ook〉 queue 〈v.〉♦voorbeelden:een rij stoelen • un rang de chaiseseen rij wachtenden • une file d'attentein de voorste rijen • dans les premiers rangseen rij maken (om iets door te geven) • faire la chaînede rij sluiten • fermer la marcheachter een rij wachtenden aansluiten • se mettre à la queue d'une file d'attentein de rij staan • faire la queuein de rij lopen • marcher en rangeen uur lang in de rij staan • faire la queue pendant une heureiets op een rij zetten • aligner qc.ze zitten op een rijtje • ils sont assis en rang d'oignonsop de rij af • à tour de rôle -
8 together
-
9 rij
1 [opeenvolging in rechte lijn] row, line ⇒ 〈 mensen〉 file, 〈 mensen, verkeer〉 line, 〈 mensen, verkeer〉 Bqueue2 [volgorde] row♦voorbeelden:een rij bomen • a line of treeseen jas met een/twee rijen knopen • a single-/double-breasted coatin de eerste/voorste rijen • in the front seats/rowsrij aan rij • row upon row, in rowsin de rij staan • Bqueue, Astand in linein de rij lopen • walk in line/processionin de/een rij gaan staan • queue (up), line up2 hij was de vijfde in de rij • he was fifth in the queue/in linealles op een rijtje zetten • list all the pointsalles nog eens op een rijtje zetten • go through the points once againop het rijtje af gaan • do them one by one -
10 quick
adj. snel; vlug; sneldenkend; snel begrijpend; vloeibaar; levendig--------adv. snel; met grote snelheid, vlug--------n. levende mensen; levend; snel; gevoelige plekkenquick1[ kwik] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 hart ⇒ kern, essentie♦voorbeelden:2 cut someone to the quick • iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen————————quick2〈bijvoeglijk naamwoord; quickness〉1 snel ⇒ gauw, vlug2 gevoelig ⇒ vlug (van begrip), scherp♦voorbeelden:quick march! • voorwaarts/ingerukt mars!in quick succession • snel achter elkaarhe is quick to take offence • hij is gauw beledigd‘Have a drink?’ ‘Yes, I'll take a quick one’ • ‘Wat drinken?’ ‘Ja, een snelle dan’〈 slang〉 quick on the draw/uptake • sneldenkend/doorziend, flitsend————————quick31 vlug ⇒ gauw, snel♦voorbeelden:we all want to get rich quick • we willen allemaal snel rijk worden -
11 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
12 show
n. toneelstuk; opvoering; programma; tentoonstelling; amusementsvoorstelling, schouwspel, show; vertoon; schijn--------v. tonen, laten zien; duidelijk maken; aantonen, bewijzen; vertonen; tentoonstellenshow1[ sjoo]♦voorbeelden:a fine show of blossoms • een prachtige bloesemtooimake a show of one's learning • te koop lopen met zijn geleerdheidunder a show of benevolence • onder het mom van welwillendheidno show of resistance • geen enkel blijk van verzetgood show! • goed geprobeerd!put up a good show • een goede prestatie leverenlet's get this show on the road • laten we nu maar eens beginnengive the (whole) show away • de hele zaak verradensteal the show • de show stelen〈 informeel〉 all over the show • door elkaar, overal1 uiterlijk ⇒ schijn, opschepperij♦voorbeelden:she only does it for show • ze doet het alleen voor de show3 what's on show today? • wat wordt er vandaag vertoond?objects on show • de tentoongestelde voorwerpen————————show21 (zich) (ver)tonen ⇒ (duidelijk) zichtbaar zijn, (ver)schijnen, eruitzien, vertoond worden 〈 van film〉♦voorbeelden:his education shows • het is goed merkbaar dat hij goed onderlegd isthe scar still shows • het litteken is nog goed te zienyour slip is showing • je onderjurk komt eruittime will show • de tijd zal het lerenwhat's showing at the cinema? • wat draait er in de bioscoop?her Dutch accent still shows through • haar Nederlandse accent is nog (goed) hoorbaar¶ it just goes to show! • zo zie je maar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)tonen ⇒ laten zien, tentoonstellen, vertonen2 uitleggen ⇒ demonstreren, bewijzen♦voorbeelden:show me an example • geef me een voorbeeldshe never shows her feelings • ze toont haar gevoelens nooitthis year's figures show some recovery • de cijfers van dit jaar geven enig herstel te zienwhich film are they showing? • welke film draaien ze?he has nothing to show for all his work • zijn werk heeft helemaal geen vruchten afgeworpenshow me the truth of what you're saying • bewijs me dat het waar is wat je zegtthis goes to show that crime doesn't pay • dit bewijst dat misdaad niet loonthe showed me how to write • hij leerde me schrijvenshow one's kindness • vriendelijk blijken te zijnimpressed by the vast knowledge she showed • onder de indruk van de enorme kennis die ze aan de dag legdeshow bad taste • van een slechte smaak getuigenshow someone in/out • iemand binnenlaten/uitlatenhe showed us (a)round the house • hij liet ons het huis zienshow her into the waiting room • breng haar naar de wachtkamerI'll show you out of the house • ik zal u uitlatenshow someone over the factory • iemand een rondleiding geven door de fabriek6 Lord, show mercy • Heer, schenk genade
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский